Geschiedenis
|
De eerste keer dat dit perceel grond in de protocollen -voorganger van ons huidige
kadaster- voorkwam was in 1608. Toen heette het nog "Ganswech". Er werd echter
verondersteld dat de naam zelfs dateerde van vóór 1400. Een tweede veronderstelling
was dat de naam er op zou duiden dat over dit land een weg of pad heeft gelopen
waarover de vette ganzen naar de markt in Amersfoort gedreven werden. Dit zijn maar
gissingen, hierover bestaat geen enkele zekerheid.
Op 10 november 1608 blijkt Jonker Aert Boll voor 1/8 deel mede-eigenaar te zijn van
het goed "Ganswech". Op die datum draagt hij zijn aandeel over aan zijn kinderen. Een
andere ‘aandeelhouder’ is ondermeer Margaretha Bollen die op 29 december 1612 haar 1/8
deel van het erf, dat zij gemeen heeft met de erfgenamen van zaliger Jan van
Westrenen, transporteert aan Cornelis van Westrenen. Deze familie Van Westrenen was
een rijke lakenweversfamilie in Amersfoort. Het erf Ganswech werd toen beschreven als:
"opstreckende wtte Grift tot over d’ Alandsche Weteringe in Moirserbeeck toe".
In 1660 was de arts Hendrik Schütz eigenaar van de helft van het goed. De andere helft
was van Dirck Kuijpersz de Jonge, die getrouwd was met Margaretha van Westrenen. De
pachter van de boerderij is dan Beernt Jansz. In 1660 blijkt er al een "Duijfhuijs" op
het erf te staan dat volledig eigendom is van dr. Schütz. Op 7 juni 1661 wordt Schütz
eigenaar van het gehele erf. Voor 1800 gulden worden hij en zijn vrouw eigenaar van
"de helft van zeker erf en goed met de helft van de timmeringen en bepotingen daarop
staande".
Of er toen al een herenhuis stond is niet duidelijk. Schütz heeft echter grootse
plannen en leent daarvoor f. 6.000 van de Kanunnik van Oudmunster te Utrecht tegen 5%
rente. Als zekerheid verleent hij hypotheek op zijn "Gansweij, gelegen op Hamersfelt
onder den Carspele van Leusden, groot vier en vijftig mergen en nog vier mergen
gebruickt wordende bij Cornelis Hooft". De boerderij was dus totaal 58 mergen,
ongeveer 50 hectare groot. Voor Leusden en omstreken de gebruikelijke oppervlakte voor
een ‘volle hoeve’. Uit de hypotheekakte blijkt dat de helft van het erf dat dr. Schütz
het eerst had, afkomstig is uit de familie van zijn echtgenote Elisabeth Moij. De
familie Moij was een rijke brouwersfamilie met diverse eigendommen.
Op Gansweij verrijst een aanzienlijk huis omringd door grachten en bossen. De arts
laat zijn landgoed vereeuwigen op een pentekening die zich momenteel bevindt in de
Topografische Atlas van het Rijksarchief te Utrecht. Op die plattegrond staat vermeld:
"Seecker Erff gelegen te Hamersfelt onder den gerechte van Luijsden, competerende de
Heere Schudt, Burgermeijster der Stadt Amersfoort". Die tekening is gemaakt naar
aanleiding van een opmeting van het "Erff" in 1669 (zie afb. 2). Het huis met
bijgebouwen en de omringende tuin-/parkaanleg is dan dus helemaal klaar.
Op 26 mei 1683 wordt de Amsterdammer Gerrit Willem Couper (ook wel Cuijper genoemd)
eigenaar van het goed. Volgens sommige historici zou hij ook de man zijn die de
afwateringssloot liet graven die bekend stond onder de naam "Cupersgracht". Op de
tekening van 1669 is deze gracht echter al te zien als de zuidgrens van de tuinen en
hoven. Die zal daarom vrij zeker reeds gegraven zijn door de eerder genoemde
mede-eigenaar Dirck Kuijpersz de Jonge.
Wèl was dr. Schütz de man die "Gansweij" omdoopte in "Swanenburg". Waarschijnlijk vond
hij een zwaan sierlijker dan een gans. Op de inrijpoort aan de Hamersveldseweg werden
twee zwanen geplaatst.
Op 30 juli 1729 wordt Zwanenburg publiek verkocht op een veiling in Utrecht. Elisabeth
Vermeulen, de weduwe van Gerrit Willem Couper, is dan inmiddels overleden. Koper is de
heer Hendrik Feijth, "borger der stad Montfoort".
Op 9 juni 1730 wordt "Gansweij oft nu Swanenburg" overgedragen aan de nieuwe eigenaar.
Hendrik Feijth is waarschijnlijk in financiële problemen geraakt, want al op 4 oktober
1734 verkoopt hij het "huijs & hofstede met omtrent 54 mergen zoo thuynen,
boomgaarden, land, bosschen, weij & bouwland genoemt Ganseweij of nu Swanenburg" aan
Jan Louis baron van Hardenbroek, Heer van Vliet. Ook die heeft het goed niet lang in
handen.
Reeds op 23 februari 1742 wordt Swanenburg opnieuw overgedragen, nu aan "de Ed.
Welgeb. Heer Joan Montauban" oud-burgemeester van Amersfoort. Het herenhuis wordt op
dat moment bewoond door Jan Willimse en bovengenoemde Hendrik Feijth. Deze laatste is
blijkbaar op het goed blijven wonen, wat wijst op een min of meer gedwongen verkoop
acht jaar eerder. Joan Montauban heeft niet lang plezier van zijn aankoop want reeds
op 18 oktober 1743 overlijdt hij na een ‘arbeidzaam’ leven. In de periode 1729-1743
had hij maar liefst zeven goedbetaalde functies o.a. als regent van verschillende arm-
en weeshuizen, als schepen en burgemeester van Amersfoort enz. Zwanenburg komt in
handen van zijn weduwe Barbara van Spuyenburg en hun kinderen Everard Joan, Jacomina
Simonida en Johanna. Vrouwe Barbara verhuurt op 30 januari 1752 de "boere huijsinge"
die op het landgoed gebouwd is aan Aert Gijsbertz Hendrikze Tijzen.
Niet onder de huur begrepen zijn het tabaksland achter en voor het huis, de
boomgaarden en de tuinen. Die houdt verhuurster aan zich. De huur wordt aangegaan voor
6 jaar en zal 130 gulden per jaar bedragen.
Op 9 juni 1752 wordt het landgoed Zwanenburg, naast andere bezittingen van de familie
Van Spuyenburg, publiek verkocht. Het wordt dan als volgt omschreven: "een zeer
welgelegen en extra plaisante buitenplaats genaamd Swanenburgh, bestaande in een hecht
en sterk vierkant opgetimmerd huis in zijn grachten, ’t speelhuisje op het water, een
afgeschoten hoender- en eenden menagerie, een tuinmanswoning, schuur en stalling, met
nog een apart boeren- of bouwmanshuis, erf en opstallen van berg en wagenschuur".
Enkele speciale condities zijn dat de porseleinkast niet bij de koop is inbegrepen en
dat de koper de kaart die van het landgoed is gemaakt voor f. 25 moet overnemen.
De heer Willem Montauban zet het perceel in op f. 6.100 en er wordt verder niet op
geboden. Als koper wijst hij aan de Rotterdamse koopman Johan van der Wigt. Die is
getrouwd met Johanna van Spuyenburg, een zuster van Vrouwe Barbara, dus het huis
blijft in de familie. Voor de aankoop van het buitengoed leent Vrouwe Barbara aan de
kopers 3.999 gulden en 10 stuivers.
In 1767 worden mr. Jacobus Bonefacius van Halteren en zijn zuster Geertruydis Clara
van Halteren uit Amersfoort eigenaren van Zwanenburg. Zij betalen 9.000 Caroliguldens
voor hun aanwinst. Bij deze prijs zijn inbegrepen de staande en liggende ijzeren
(haard)platen en de buffetkast in de woonkamer. Als meester Jacobus in 1784 overlijdt
is zijn zuster zijn enige erfgenaam. Geertruid overlijdt in 1799 en nog datzelfde jaar
wordt Zwanenburg publiek geveild.
Voor een bedrag van f. 13.800 wordt mr. Petrus Josephus van der Lisse koper van het
perceel. Er is dan ondermeer sprake van een "Huizinge, voorzien met verscheiden zoo
booven als beneden vertrekken, keuken en verdere commoditeiten". Blijkbaar is het niet
meer het "hecht en sterk vierkant opgetimmerd huis" van ruim 50 jaar eerder. De
ambtelijke molens malen erg langzaam in die tijd, want pas op 19 augustus 1803 vindt
de officiële overdracht plaats.
Al bijna een jaar eerder, op 3 november 1802, verkoopt mr. Van der Lisse het goed voor
een bedrag van 13.900 gulden. Pas op 24 september 1806 wordt deze laatste overdracht
officieel geregistreerd. De nieuwe bezitter van het huis was de heer Johan Matthias
van Oven. Dat huis kon de toets der kritiek niet meer doorstaan. In een akte van 3
juli 1804 delen Gerrit ten Voorde, Hendrik Caspers en Machiel Barink een en ander mee
over de toestand van Zwanenburg.
Het huis hebben zij "bevonden bouwvallig te zijn, en dat, dezelve huijsinge niet
zonder omtrent de kosten waarvoor men een ordentelijke heere huijsinge zouden doen
oprechten konde worden gerepareerd; en dat genoemde J.M. van Oven is geraden
geworden, om zig buiten gevaar te stellen, meer gemeld bouwvallig heere huysinge tot
de grond en finaal af te breeken, het welk is geschied; Geevend zij deposenten voor
reeden van weetenschap, dat zij gemelde heere huijsinge persoonlijk hebben
afgebrooken, en zij dikwels in de uyterste vrees waaren geweest, door de
bouwvalligheid ongelukken te sullen ondergaan". Een letterlijk vernietigend oordeel.
De heer Van Oven heeft een kat in de zak gekocht.
De afbraak van het oude huis wordt uitgevoerd in februari 1803. Meteen daarna begint
men met de bouw van een nieuw huis. Die klus was aangenomen voor een bedrag van
f. 16.000 door de aannemer Boudewijn van der Worp uit Olst in Overijssel. Ondanks
veelvuldige aandrang van de heer Van Oven verzuimt de aannemer een overeenkomst en
bestek te maken. Als puntje bij paaltje komt, neemt Van der Worp geen genoegen met de
overeengekomen bouwsom, maar wil f. 23.000 ontvangen! Van Oven wil daar niet op in
gaan en Van der Worp weigert verder te bouwen. Van 12 oktober 1803 dateert een zeer
uitvoerig rapport dat is opgesteld door enkele bouwkundigen.
Daaruit blijkt dat de nieuwbouw inmiddels twee verdiepingen hoog is en een deel van
het dak er op zit. Er is echter nog vrijwel niets afgewerkt en wat wel afgewerkt is,
is van twijfelachtige kwaliteit. Van Oven eist dat het gebouw voltooid zal worden en
in bewoonbare staat wordt opgeleverd. Uiteindelijk is het huis afgebouwd, maar of dat
door Van der Worp gedaan is...?
Dertig jaar is Van Oven eigenaar van veel onroerend goed in en rond Leusden geweest,
waaronder Zwanenburg, dat hij in 1833 wil verkopen. Op 30 augustus van dat jaar wordt
er een publieke veiling gehouden van diverse percelen. Perceel 1 is "Een zeer
aangenaam gelegen landgoed, genaamd Zwaanenburg, bestaande in een dubbelde
Heerenhuizinge, voorzien van zestien kamers en vertrekken, waarvan eenige met
stookplaatsen voorzien, behangen, gestukadoord of geblaffonneerd zijn; benevens ruime
keuken, kelders en zolder en verdere gemakken, voorts een afzonderlijk gebouw..." enz.
De veiling verloopt zo stroef dat Van Oven alle percelen ophoudt en voorlopig eigenaar
blijft.
Bij het overlijden van Johan Matthias van Oven in september 1837 wordt zijn enige nog
in leven zijnde kind, zijn zoon Martin Jean, eigenaar van Zwanenburg en alles wat er
bij hoort. Die slaagt er in 1842 wèl in om het landgoed te verkopen, al moet hij wel
met f. 1.000 minder genoegen nemen dan zijn vader er negen jaar eerder voor wilde
ontvangen. De bieder is de heer Carel van Diepenheim Scheltus, burgemeester van
Leusden. Hij handelt echter namens de heer Ernest Louis baron van Hardenbroek van
Lockhorst, lid van de ridderschap der provincie Utrecht en grootgrondbezitter, wonende
te Utrecht. Die laatste is het blijkbaar niet om het huis te doen. Op 12 mei 1843
wordt het doodvonnis van het huis getekend door middel van een publieke verkoping
"tot afbraak van het huis staande op het goed Zwanenburg, gelegen in de gemeente
Leusden". Voor "de Heerenhuizinge" wordt f. 5.950 geboden, voor het koetshuis f. 800
en voor de tabaksschuur f. 220.
In 1858, als een andere Ernest Louis baron van Hardenbroek van Lockhorst ondermeer de
landgoederen Heiligenberg en Randenbroek en de ridderhofstad Lockhorst van zijn tante
erft, is er nog slechts sprake van "het buitengoed Zwaanenburg bestaande in bouw-,
wei- en boslanden". De landerijen blijven nog tot 1921 eigendom van deze adellijke
familie, maar van een herenhuis is geen sprake meer.
|