Rhijnestein te Cothen

Ligging Iets ten oosten van Cothen aan de noordzijde van de Kromme Rijn.
Adres: Rhijnestein 2, 3945 BD Cothen


Ansichtskaart van het kasteel (z/w)

Ontstaan Tussen 1248 en 1268 komen we de naam Rhijnestein voor het eerst tegen.
Geschiedenis De naam Rhijnestein komen we voor het eerst tegen tussen 1248 en 1268, als ridder Steven van Wijk in oorkonden vermeld wordt als bezitter. Of er dan al een kasteel is, is niet duidelijk. Maar de naam Rhijnestein doet vermoeden dat er wel al een stenen gebouw aan de Rijn heeft gestaan.
Steven wordt opgevolgd door zijn zoon ridder Daem van Bloemenweerde en gebaseerd op deze achternaam denkt H.F. Friederichs, dat de woontoren eerst Bloemenwoerde of Bloemenweerde heette. Bloemenweerde was echter een kasteeltje dat in die tijd ook eigendom van Daem was. De heren van Bloemenweerde waren waarschijnlijk in het bezit gekomen van Rhijnestein.
Daem wordt weer opgevolgd door zijn zoon Gijsbert, die tussen 1348 en 1361 vermeld wordt als knaap. Dat betekent dat hij nooit geridderd werd. In 1361 besluit hij het kasteel te verkopen. Pas in dat jaar wordt het kasteel voor het eerst vermeld: "dat huus ente hofstede te Rijnensteyne [...] als ’t gheleghen is in den Rijn tot Coten tusschen den Kerkdijc aen die een side en tusschen Rijchaerd Cloetinx lande an de ander side". De nieuwe eigenaresse, Margriet van Arkel, vrouwe van der Eem, is de moeder van de toenmalige bisschop Jan van Arkel. Mogelijk was Gijsbert door de bisschop overgehaald om het kasteel aan Margriet te geven. Deze Margriet trouwde met Gijsbert Both en na haar overlijden in 1368 vererft Rhijnestein op haar kleinzoon Jan van Rijnensteine, een bastaardzoon van de bisschop.

Deze Jan van Rijnensteine voerde vaak strijd, maar hield zich ook bezig met roof- of plundertochten. In 1396 trekt Jan met zo'n 300 mannen naar het dorp Oostrum en plundert het dorp. Alles wat ze tegen komen nemen ze mee en de rest wordt in brand gestoken. Het dorp Oostrum lag in het graafschap Opgooi en rond 1400 wordt de naam veranderd in 't Goy.
Bisschop Frederik van Blankenheim ontsteekt in woede en stuurt zijn legeraanvoerder Hendrik II van Vianen, burggraaf van Utrecht, naar Cothen. Jan van Rhijnestein en zijn manschappen houden dagenlang stand, maar uiteindelijk raakt het kruit en het voedsel op. Na de overgave wordt het kasteel tot de grond toe afgebroken met uitzondering van een vierkante toren en de voorburcht. De driehonderd manschappen inclusief Jan van Rhijnestein worden in gevangen gezet. Na het betalen van losgeld komen de meesten in 1397 vrij. Ook Jan van Rhijnestein.

Het kasteel wordt nu beleend aan Sweder van Vianen, maar in 1407 komt het toch weer in handen van familie van Jan van Rijnensteine, als Daem Taetse er door Jacob van Gaasbeek, heer van Abcoude, weer mee beleend. Daem was een neef van Jan. Negen jaar later wordt in opdracht van Daem Herman van Steenren met het kasteel beleend.
Herman wordt in 1436 opgevolgd door zijn zoon Frederik en al vier jaar later draagt deze het kasteel over aan Daniël van Nyewael. De verstandhouding tussen Daniël en de bisschop was blijkbaar erg goed, want bisschop Rudolf van Diepholt stuurde in 1448 "mit eernsten" een bericht aan "allen onsen goeden luden ende ondersaten ons gestichts van Utrecht ende bijzonder onse bueren ende ondersaten van Coten" om Daniël geen "hynder, krot of moeynisse" te bezorgen. Daniël trouwde met Sibilla van Dymondt en lieten wijnranken planten op een stuk land vóór het kasteel met wijnranken, en die soms "vier amen wijns" leverden. Hoewel het echtpaar nog op het kasteel blijft wonen, doet Daniël in 1473 afstand van het kasteel ten gunste van zijn zoon Balthazar. Pas in 1481 vestigt Balthazar zich op het kasteel.

Balthasar is tweeënveertig jaar eigenaar van Rhijnestein en zowel hij als zijn zoon Johan sterven in 1515 en mogelijk stierf Johan al voor zijn vader. Zijn echtgenote is dan in verwachting van een dochter en deze erft Rhijnestein al voor de geboorte. Als Johanna van Nyewael één jaar oud is wordt ze met het kasteel beleend en in 1529 wordt deze belening nogmaals bevestigd door Karel V.
In de tijd dat Johanna vrouwe van Rhijnestein is, wordt in 1536 een lijst van ridderhofsteden opgesteld, maar Rhijnestein wordt echter niet erkend; wel wordt Rhijnestein als Ridderhofstad aangeduid. De oorzaak dat Rhijnestein niet erkend wordt, ligt in het feit dat het kasteel in 1536 geen mannelijke vertegenwoordiger heeft en dat was noodzakelijk om in aanmerking te komen voor erkenning: sinds 1515 was immers Johanna van Niewael eigenaresse. Inmiddels was haar leen in 1529 wel bevestigd door Karel V, maar ze was nog minderjarige. En al was ze meerderjarig geweest, dan nog steeds was het ondenkbaar dat een vrouw zitting zou hebben in de Ridderschap van Utrecht.
In 1537 trouwt ze met Jerefaes van Hattum en daarmee is er weer een heer op het huis. Maar dan is de lijst van ridderhofsteden al vastgesteld en was daarmee de "koek betreffende de zeggenschap in de provincie" al verdeeld. Daarnaast hadden al langere tijd geen heren van Rhijnestein zitting in de ridderschap van Utrecht.

Door haar huwelijk komt het kasteel in bezit van de familie van Hattum en als ze 52 is, draagt ze het kasteel al over aan haar zoon Jan, waarvan vermeld wordt dat hij "gevestigd op het huys Duyrstede bij Wijck" was. Na het overlijden van Jan in 1592 blijft zijn weduwe nog tot 1601 eigenaresse van het kasteel, waarna ze het overdraagt op haar zoon Johan. Deze Johan woonde mogelijk op het huis Wickenburgh, eigendom van zijn schoonvader. Door een enorme schuld was Johan genoodzaakt het kasteel te verkopen aan zijn schuldeisers Dirk en Cornelis de Ridder van Groenestein.

Tot 1640 blijft het kasteel een gemeenschappelijk bezit, hoewel de familie er niet woonde. In deze periode komen we de volgende huurders tegen: Adriaan van Schayck (1609), François Deckers (1612-1618), Uldrich van Cleef (1630), jhr. Godert de Coninck (1638). Na de dood van Dirk en Cornelis komen we een dochter van Cornelis, Anne Cathrijne, als eigenaresse en in 1640 lijkt er een definitieve boedelscheiding te hebben plaats gevonden. In dat jaar wordt Cornelis, een zoon van voorgaande Dirk de nieuwe eigenaar, die zeven jaar later wordt opgevolgd door zijn broer Daniël. Vanaf die tijd lijkt het kasteel weer als zomerverblijf dienst te hebben gedaan.
Daniël wordt opgevolgd door zijn zoon Dirk Jan, die van 1680 tot 1719 eigenaar was en na zijn dood opgevolgd wordt door zijn dochter Marie, die met Jan Barthold van Hövel trouwde. Gedurende vijftien jaar blijft Rhijnestein haar eigendom, maar daarna gaat het enkele malen door verkoop in andere handen over.

In 1775 wordt "de heerenhuizinge en hofstede genaamd Rynestein met deszelfs visscherij, zwanendrift en duivenvlucht, de Rynesteinse bank en grafkelder in Cothens oude kerk, benevens alle daar toebehoorende landerijen, groot te zamen omtrent 36 morgen" voor f. 25.000,- gekocht door Gerard Weenink uit Rhenen. Hij en zijn vrouw zijn meer dan vijftig jaar eigenaar geweest van het kasteel. Zijn weduwe blijft na zijn dood nog een aantal jaar op het kasteel wonen en verkoopt het dan in 1827 aan Isabella Antonia Lucretia van Westrenen, die weduwe van dr. Jan Frederik van Beeck Calkoen is.
Weduwe van Beeck Calkoen bewoont Rhijnestein niet, maar woont op het niet ver daar vandaan gelegen landhuis Stenisweerd. Na haar dood vererft het kasteel op haar zoon Willem Jabes van Beeck Calkoen. Of hij op Rhijnestein gewoond heeft, is onbekend. Zijn zoon Willem Arnoud van Beeck Calkoen, is dat na zijn huwelijk, met zekerheid wel gaan doen. Door hem werd het kasteel hersteld en werd er een vleugel toegevoegd.

De volgende eigenaar is Willem Frederik van Beeck Calkoen, de zoon van voorgaande, die het kasteel tot zijn overlijden in 1960 bewoond heeft. Willem Frederik had alleen twee dochters, die nu gezamenlijk eigenaar zijn. Dochter, mevrouw F.E. van Lidth de Jeude-van Beeck Calkoen, bewoont met haar echtgenoot het huis.
Bouwgeschiedenis Van oorsprong was kasteel een middeleeuwse woontoren op een omgracht iets verhoogd eiland. De toren was vierkant, 8,5 x 8,5 meter, en had op kelderniveau muren met een dikte van 1,7 meter. Op de eerste verdieping zijn de muren nog 1,3 meter dik en op de tweede verdieping nog 1,15 meter. Er is gebruik gemaakt van kloostermoppen met een formaat van 30 x 14 x (7,5 - 8,5) cm. De toren telt vijf bouwlagen en wordt gedekt door een vierzijdig tentdak. We zien deze woontoren op afbeeldingen uit de 17e een 18e eeuw.
Op kelderniveau, die voorzien is van een tongewelf, vinden we in de noordwand een halfronde nis, die doet vermoeden dat zich hier een waterput bevonden heeft en ook vinden we in het midden van die wand de restanten van een stenen spiltrap met houten spil. Op de eerste verdieping zien we een luik, waaronder de trapopening ook nog gedeeltelijk zichtbaar is. In deze noordwand bevond zich vroeger op de eerste verdieping ook de ingang tot de woontoren.

Het is niet duidelijk hoe men van de ene verdieping bij de andere kon komen. Er verschillende personen werd geopperd, dat dit via muurtrappen in de oostgevel mogelijk was, omdat er zich in deze muur een groot aantal kasten bevinden. Deze muur heeft echter een dikte van 1,3 meter en dat is niet dik genoeg om trappen in aan te brengen. Het ligt meer voor de hand om aan te nemen dat er gebruik werd gemaakt van houten trappen of tegen de muur aan gemetselde trappen.
De woontoren kon verwarmd worden via twee stookplaatsen, die in de westwand waren aangebracht. Voor de verdediging waren er op de eerste en tweede woonlaag schietspleten in de noordwest- en noordoosthoek aangebracht, waarmee men het poortgebouw kon verdedigen. Aan de buitenzijde van de woontoren ziet men meer openingen, waaruit opgemaakt kan worden dat er in de middeleeuwen meer schietsleuven zijn geweest. Het dak van de woontoren rust voor een deel op eiken spanten, die uit de 16e eeuw dateren. Hierin zijn verschillende telmerken gebeiteld, die er op duiden dat deze spanten hergebruikt zijn. De rest van de spanten zijn van grenen en stammen uit de 17e eeuw.

In het begin van de 20e eeuw zijn er de funderingen van een woonhuis opgegraven. Deze rustte op 'zware beuken platen' en er was gebruik gemaakt van kloostermoppen met een formaat van 32/33 x 21 x 12 cm. Daarnaast was er gebruik gemaakt van hoekstukken van hardsteen en Bentemersteen. Dit woonhuis hoorde bij het kasteel en was daar gescheiden van door een voorplein. Mogelijk was dit de voorganger van het in de 17e eeuw gebouwde tweebeukige huis met zadeldaken en trapgevels.
Dit tweebeukige huis bevond zich op de voorburcht en we komen deze tegen op de tekeningen van Jan de Beijer en Cornelis Pronk. Tegen het poortgebouw is is een stal of koetshuis aangebouwd. In 1810 is dit gebouw gesloopt, waarna het koetshuis tot drie woningen is omgebouwd.

Vanaf 1810 bestaat Rhijnestein nog uit een middeleeuwse woontoren met een fraai poortgebouw. Dit blijft zo tot 1858. In dat jaar wordt de woontoren gerenoveerd, waarbij de vloeren en vensters vervangen werden en het dak gedekt met pannen. Aan de noordzijde bevond zich een ophaalbrug, die dan vervangen wordt door een dam.
Bovengenoemde renovatie vindt plaats als Willem Jabes van Beeck Calkoen en zijn vrouw Suzanna Elisabeth Sluijmer 's Graeuwen eigenaar zijn. Pas in 1873/4 verandert het uiterlijk van het kasteel doordat dit echtpaar voor hun zoon Willem Arnoud van Beeck Calkoen, een nieuwe woning bouwen tegen de noordzijde van de toren. Hiervoor moesten de grachten, die in directe verbinding met de Kromme Rijn stonden, worden gedempt. Ook het interieur van de toren wordt aangepast: de plafonds worden gestuct en de vensters worden vergroot.
Vijf jaar later wordt er opnieuw gerenoveerd. Aan de buitenzijde van de oude toren worden er kloostermoppen in het muurwerk vervangen door een kleinere baksteen en het dak uit 1858 is weer aan restauratie toe en wordt nu gedekt door een leien dak in Rijndekking. De toren had nog steeds grote kantelen, die nu vervangen werden door kleinere en mooi afgewerkt door een spitsboogfries met hardsteen. Deze renovatie was hard nodig, omdat de toren dreigde te verzakken. De oorzaak hiervan was de kanalisatie van de Kromme Rijn, waardoor de grondwaterstand was verlaagd. Op een diepte van 1,4 meter werd een nieuwe zware fundering aangebracht.
De laatste verbouwing vond in 1887 plaats, toen aan de noordzijde van de aangebouwde vleugel een tweede toren werd gebouwd, ten behoeve van de symmetrie.
Door mevrouw Françoise Elizabeth van Beeck Calkoen en Jhr. Ir. Johan Lambert van Lidth de Jeude wordt het kasteel in 1985 gerestaureerd en het poortgebouw in 1986. Door de huidige eigenaresse en haar man is in 2018 de gracht in oude staat hersteld.

Het kasteel is bereikbaar via een poortgebouw. Dit poortgebouw is opgebouwd met stenen met een formaat van 30 x 14 x 7 cm, bijna gelijk aan de stenen gebruikt bij de bouw van de woontoren. Hierdoor gaat men er van uit, dat in elk geval de onderbouw van dit poortgebouw even oud is als de woontoren zelf. Het kasteel moet nog de beschikking hebben gehad over een tweede voorpoort, waarvan funderingen nog aanwezig zijn.
Bewoners 1248 - 1268 Steven van Wijk
1303 Daem van Bloemenweerde (zoon)
- 1361 Gijsbert van Bloemenweerde (zoon)
1361 - 1368 Margaretha van Arkel (koop), getrouwd met Gijsbert Both
1368 - 1396 Jan van Rijnensteine (kleinzoon)
1396 - 1407 Sweder van Vianen (belening)
1407 - 1416 Daem Taetse (neef van Jan van Arkel)
1416 - 1436 Herman van Steenren
1436 - 1440 Frederik van Steenre (zoon)
1440 - 1473 Daniël van Nyewael, getrouwd met Sibilla van Dymondt
1473 - 1515 Balthasar van Nyewael (zoon)
1515 Johan van Nyewael (zoon)
1516/1529 - 1567 Johanna van Nyewael (dochter), getrouwd met Joriphaes van Hattum
1567 - 1592 Jan van Hattum (zoon), getrouwd met Maria van Oostrum
1592 - 1601 Maria van Oostrum (weduwe)
1601 Jan van Hattum (zoon), getrouwd met Maria de Ridder van Walenburg
1601 Dirk en Cornelis de Ridder van Groenestein (koop)
ca 1630 - 1640 Anne Cathrijne de Ridder van Groenestein (dochter van Cornelis)
1640 - 1647 Cornelis de Ridder van Groenestein (zoon van Dirk)
1647 - 1680 Daniel de Ridder van Groenestein (broer)
1680 - 1719 (?) Diederik Jan Albert de Ridder van Groenestein (zoon)
1719 - 1734 Maria Isabella Antonia de Ridder van Groenestein (dochter), getrouwd met Johan Barthold van Hövel van Andelst
1734 - 1736 Gerard van Neck (koop)
1736 - 1746 IJsbrand Georges Bruyn (koop), getrouwd met Sybilla Helena Severijn
1746 - 1764 Sybilla Helena Severijn (weduwe)
1764 - 1775 Arend Lelieveld (koop)
1775 - 1827 Gerard Weenink (koop)
1827 - 1846 Isabella van Westreenen (koop), weduwe van Prof. dr. Jan Frederik van Beeck Calkoen
1846 - 1895 Willem Jabes van Beeck Calkoen (zoon), getrouwd met Suzanna Elisabeth Sluijmer 's Graeuwen
1895 - 1925 Willem Arnoud van Beeck Calkoen (zoon), getrouwd met Sara Johanna Grothe
1925 - 1980 Wilhelmus Frederik van Beeck Calkoen (zoon), getrouwd met Françoise Elizabeth Wttewaall
1984 - 2014 Françoise Elizabeth van Beeck Calkoen (dochter) en Jhr. Ir. Johan Lambert van Lidth de Jeude
2019 Jkvr. drs. Frédérique van Lidth de Jeude (dochter) en Jhr. mr. Andreas Reigersman
Huidige doeleinden Het kasteel is bewoond.
Opengesteld Het kasteel is niet toegankelijk. Het landgoed van ca 50 ha is gedeeltelijk opengesteld.
Foto's Ansichtskaart van het kasteel (z/w) Foto van het kasteel Oude foto van het kasteel uit 1891
Tekening van Jan de Beijer uit ca 1745
Bronnen Tekst: Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, onder redactie van B. Olde Meierink, Utrecht, Uitgeverij Matrijs, 1995
De website Oud Houten Historische buitenplaatsen in particulier bezit, 1991
J. Romijn, Hart van Nederland, een boek over de stad en de provincie Utrecht, A.W. Bruna & Zoons Uitgeversmij NV te Utrecht, 1950, blz. 434/5
Het Utrechts Landschap, natuurlijk hart van Nederland, Hans Brand en Jan Brand, St. Het Utrechts Landschap, 1990, 191 blz.
Jhr. mr. A. Reigersman
Foto 1 en 2: uit eigen collectie
Foto 3: Peter van der Wielen
Foto 4: Fotodienst Utrecht
Afb. 1: boek: Provincie Utrecht, 1966 (*)