Ter Mey te Haarzuilens

Ligging Dit kasteel stond direct ten westen van kasteel de Haar en stond op de plek waar zich nu de Franse tuin bevindt, ten oosten van de kasteellaan en dus niet: op de plek waar zich nu het poortgebouw en bijgebouwen van kasteel de Haar zich bevinden.

Tekening van Jan de Beijer in 1744

Ontstaan Ter Mey werd voor de eerste keer beleend in 1420; het was een leen van kasteel De Haar.
Geschiedenis De oudste vermelding van een belening van kasteel ter Mey dateert van 1420. Dirk van der Mey bevestigt dan zijn leenmanschap. Hij stamt uit een zijtak van de familie Van der Mye, die eigenaar was van het kasteel Ter Mye bij Leiderdorp. Alfer van der Mye, dez oon van Dirk, zegelde in 1436 met hetzelfde wapen als de Zuid-Hollandse familie, alleen met een ster of lelie in de rechterbovenhoek. Dit bijteken werd gebruikt door een jongere of bastaard zoon.
Eerder genoemde Dirk komen we ook in 1404 tegen, als hij beleend wordt met het goed Ten Haic, nadat hij zijn rechten had kunnen verdedigen tegen aanspraken van andere familieleden. Dit goed was in 1332 beleend aan Adelisse, dochter van Jan van der Mye. Ook hieruit blijkt dat Dirk familie was van de Zuid-Hollandse familie van der Mye.
Dirk was voor 1420 al beleend met Ter Mey. Dit weten we omdat de belening in 1420 een herbevestiging van de belening was, omdat in dat jaar Gijsbert van der Haer de nieuwe eigenaar van kasteel De Haar geworden was. Overigens wordt er dan gesproken over: "huysinghe, voorhuys, berch, schuer, buer, tuynen ende alle timmer".

Dirk was een zoon van Boekel van der Mye. Of deze Boekel al met het goed Ter Mey beleend werd, is niet bekend, maar dit zou heel goed kunnen. In de 17e eeuw werd door de genealoog Cornelis Booth gesuggereerd dat de vader van Boekel van der Mye, getrouwd was met een dochter van Boekel van der Haer en dat hij vernoemd werd naar zijn opa. Dit zou heel goed kunnen en dat daarmee te verklaren is, dat de familie van der Mye beleend werd met een aantal goederen, die eigendom waren van De Haar.
Na de dood van Dirk, wordt Alfer er in 1440 mee beleend. Deze Alfer richt in 1471 met andere Vleutense edelen de Vleutense Broederschap op. Alfer had Ter Mey in 1447 overgedragen op zijn zoon Joost. Deze Joost was de aanvoerder van de verdediging van het huis, toen het in 1482 belegerd werd door een Bourgondisch leger. Tijdens de onderhandelingen lostte één van de belegerden een schot, waarmee een "Hollantsche knecht" gedood werd. Als tegenactie werd het kasteel door de belegeraars bestormd en ingenomen. Drieëntwintig mensen werden door de belegeraars gedood en het huis werd in brand gestoken, evenals de kastelen De Haar en Harmelen. In de beschrijving van het beleg wordt gesproken over "die steenen camer", maar ook van "een goet huys". Waarschijnlijk was Ter Mey in die tijd niet meer dan een versterkte boerderij.

Joost trouwde met Ansge van Lantscroon, waardoor de stenen kamer Croontgenskamer ook in bezit van de familie van der Mye kwam. Deze stenen kamer lag bij de Heldam bij Vleuten en wordt in 1385 Roetaerts huys van Lantscrone genoemd. Joost sterft in 1498 en wordt opgevolgd door zijn zoon Alfer. Door de bewaard gebleven huwelijkse voorwaarden weten we dat Alfer op 10 februari 1503 met Agnes van Ruyven trouwde. Hun huwelijk duurde slechts acht jaar en op zijn sterfbed op 6 november 1511 geeft hij zijn echtgenote, dochter van Nikolaas van Ruiven en Maria van Kats, het vruchtgebruik van de helft van zijn goederen. Zijn dochter Hadewich of Haze wijst hij aan als erfgenaam, hoewel ze dan nog heel jong moet zijn geweest.
Hadewich trouwt in 1530 met Hendrik Valkenaar, waardoor het huis in bezit komt van deze familie. Hendrik was onder andere eigenaar van het goed Rumelaer bij Leusden en hij was in 1555 aanwezig bij de inhuldiging van koning Philips II in Brussel. Tot de goederen, die Hadewich inbrengt, behoort dan echter niet de stenen kamer de Lantscroon. Hadewich sterft in 1597, ruim 90 jaar oud, waarmee ze al haar kinderen overleefde.

Hadewich werd opgevolgd door haar zoon, die trouwde met Margaretha van Botbergen (of Boedberg), die een dochter was van Adriaan van Boedberg, heer van kasteel Haag bij Geldern, net over de grens in Duitsland. Hij sterft in 1566 en wordt opgevolgd door zijn zoon, weer een Hendrik Valkenaar, die in 1588 sterft.
Ter Mey wordt dan beleend aan Odilia Valkenaar, de jongere zus van Hendrik, die twee jaar later met Johan van Duvenvoorde, heer van Warmond trouwt. Hun huwelijk werd gesloten op kasteel Loenersloot. Een kleinzoon van haar, Jacob van Wassenaar van Obdam, trouwde met Agnes van Renesse van der Aa, waardoor deze kleinzoon eigenaar werd van het naastgelegen huis De Kleine Haar. Odilia sterft in 1621 en dan vererft Ter Mey op haar jongste broer Herman, die echter twee jaar later, op 4 mei 1623, sterft en opgevolgd wordt door zijn zoon Johan.

Johan Valkenaar laat in 1643 Ter Mey taxeren en de waarde wordt geschat op 4000 gulden. Deze taxatie vond waarschijnlijk plaats, omdat Johan zijn huis graag wilden laten erkennen als riiderhofstad. Deze erkenning vond toen niet plaats, wel wordt het huis in 1675 vermeld als "de ridderhofstad en huijze van der Meij en landerijen". Dit heeft Johan niet meer meegmaakt, want hij sterft in 1649 kinderloos en wordt opgevolgd door zijn oudste broer Hendrik, die trouwde van Florentina van Mathenesse, vrouwe van Lisse, Giessen en den Weenaart. Hendrik was zelf heer van Duikenburg en Portengen. Door zijn huwelijk woonde Hendrik niet op Ter Mey, maar verhuurde het aan de kunstschilder Jan Baptist Weenix, die er van 1649 tot zijn dood in 1660 gewoond heeft; hij werd slechts 39 jaar oud.
Het echtpaar Hendrik en Florentina was vermogend, wat blijkt uit het in 1665 opgestelde testament. Ze waren eigenaar van de kastelen Dukenburg, Bottestein, Ter Mey, De Batau en Rypikkerwaard. Zijn oudste zoon erft onder andere Ter Mey en na diens dood in 1686, wordt door zijn erfgenamen het kasteel verkocht aan Johan Bulaeus, waarmee het kasteel weer bewoond werd door de eigenaar. In 1703 wordt het kasteel omschreven als "seeckere huijsinge stallen koetshuijsen met sijne lanen, vijvers ende omtrent veertien mergen lants genaamt t huijs ter Meije". Johan weet 53 morgen land aan zijn bezit toe te voegen, maar dan komt hij in financiële problemen en is hij genoodzaakt Ter Meij te verkopen, maar tijdens een publieke veiling dient er zich geen koper aan. Op 3 december 1719 transporteert hij het huis aan Anna de Visscher, zijn schuldeisenares. Anna weet het jaar erna het huis te verkopen aan Adrianus van Cattenburgh, die remonstrants predikant te Rotterdam was. Adrianus gebruikte Ter Mey gedurende 15 jaar als tweede huis, waarna hij het verkocht aan Hendrik van Schalkwijk. Als Jan de Beijer in 1744 een tekening maakt van het huis, is deze Hendrik nog eigenaar. Vier jaar later verkoopt hij het aan Willem van Hengstum, die smid van beroep is. Op de kaart van Ketelaar staat "Overblijfsel van 't huis Mey" vermeld. Het is niet duidelijk of Willem het huis heeft afgebroken, of dat het in vlammen is opgegaan. Ook in een beschrijving uit 1772 wordt er over een ruïne gesproken en in die tijd liep er nog een zandpad vanaf kasteel De Haar naar het kasteel. In 1832 zien we op de kadastrale minuut op de plek waar het kasteel gestaan heeft, alleen nog een vierkant patroontje.

Bij de belegering in 1482 wordt gesproken over "een goet huys by die Haer staende, dat was wat gebolwerckt"en over "stenen camer". Dit betekent dat het een eenvoudig versterkt huis was, dat, na de verwoesting in het eerder genoemde jaar, in een veel grootsere vorm herbouwd werd. We zien het huis op een afbeelding uit ca 1665, waarop we een langgerekt hoofdgebouwd zien, bestaande uit twee lagen en een zolder, gedekt door een zadeldak. De zijgevels bestonden uit trapgevels, terwijl zich in de voorgevel de hoofdingang bevond. Links en rechts van de ingang bevonden zich twee uitbouwen. Beide hadden erg weinig ramen en de uitbouw links van de ingang was bijna even hoog als het hoofdgebouw, terwijl de uitbouw links niet verder dan de dakrand kwam. In deze twee uitbouwen bevonden zich waarschijnlijk de privaten en de trap. Aan de achterzijde van het huis bevond zich een vleugel, haaks op het hoofdgebouw.
Hendrik Spilman vervaardigde in 1738 een tekening van de achterzijde van het huis. We zien daarop dat zich aan de achterzijde drie vleugels bevonden. Twee daarvan hadden twee bouwlagen en een zolder. terwijl de meest rechter vleugel slechts uit één hoge bouwlaag bestond en gedekt werd door een lessenaarsdak. Hier bevond zich ook een kapel. Op de tekening van Spilman zien we ook enkele schuifvensters, die pas toegepast werden tegen het einde van de 17e eeuw, waaruit blijkt, dat het kasteel nog weer verbouwd moet zijn.
Bij het kasteel hoorde een boerderij, die in 1665 gebouwd werd. Deze is waarschijnlijk bij de herbouw van Kasteel De Haar rond 1900 gesloopt.
Bewoners Boekel van der Mye (onzeker)
1396 (1420) - 1439 Dirck van der Mye
1440 - 1447 Alfer van der Mye
1447 - ca 1498 Joost van der Mey
1498 - 1511 Alfer van der Mey, getrouwd met Agnes van Ruyven
1511 - 1512 Agnes van Ruyven
1512 - 1531 Haze van der Mye, getrouwd met Hendrik Valckenaer
1531 Hendrik Valckenaer
- 1566 Hendrik Valkenaar, zoon van voorgaande, getrouwd met Margaretha van Botbergen
1566 - 1588 Hendrik Valkenaar, zoon van voorgaande
1588 - 1621 Odilia Valkenaar, zus voorgaande
1621 - 1624 Herman Valkenaar, broer voorgaande, getrouwd met Margaretha van Mathenesse
1624 - 1649 Johan Valkenaar, zoon voorgaande
1649 - 1669 Hendrik Valkenaar, broer voorgaande
1669 - 1685 Karel Valkenaar, zoon van voorgaande
1685 - 1719 Johan Bulaeus
1719 - 1720 Anna de Visscher
1720 - 1735 Adrianus van Cattenburgh
1735 - 1748 Hendrik van Schalkwijk
1748 Willem van Hengstum
Huidige doeleinden Van het kasteel is niets meer terug te vinden. Op het vroegere kasteelterrein staan nu het poortgebouw en de bijgebouwen van kasteel De Haar.
Opengesteld n.v.t.
Foto's Gravure van Hendrik Spilman naar Jan de Beyer ca 1750 Deel van kaart uit 1670 waarop zichtbaar is dat Ter Mey naast Kasteel De Haar lag Tekening in ridderhofstedenboek uit 1665
Bronnen Tekst: Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht
J. Huiting Bouwstra, Tien eeuwen Kasteel de Haar, Wat een weelde, 1e druk, ISBN 9789040078194, Uitgeverij W. Books, Zwolle, 2013, 800 blz.
Afb. 1: Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht
Afb. 2: boek: Provincie Utrecht, 1966
Afb. 3: J. Huiting Bouwstra, Tien eeuwen Kasteel de Haar, Wat een weelde, 1e druk, ISBN 9789040078194, Uitgeverij W. Books, Zwolle, 2013, 800 blz.