Geschiedenis
|
Met Bertholt de Lindescot komen we in 1131 voor de eerste keer een lid uit de
familie Van Linschoten tegen en ruim 40 jaar later, in 1172, Gerardus, Jacobus
en Heinricus de Lindescote, drie broers, die hun naam dankten aan het
gelijknamige riviertje. De naam Linschoten is een samenvoeging van "linde" en
"scote". "Linde" betekent lindeboom of een water van die naam en "scote" een
hooggelegen hoek land, uitspringende in het laagland. Of er toen al sprake was
van een kasteel is uit de gegevens in de bewaard gebleven akten niet vast te
stellen.
In de jaren 70 van de vorige eeuw werden bij restauratiewerkzaamheden van
de kerk, die 100 m ten zuiden van de kasteelplaats staat, sporen gevonden,
die duiden op bewoning in de eerste helft van de 12e eeuw. Onder en
buiten de kerk werden drie, waarschijnlijk 12e eeuwse, tufstenen
grafkisten gevonden, die mogen de graven waren van de eerste Van
Linschotens.
Het kasteel werd voor 1270 gebouwd, omdat voor dat jaartal het bewoond werd
door ridder Cristancius van Linschoten. Hij had het kasteel in leen gekregen
van Gijsbert I van Zuylen. Het kasteel vormde een kleine enclave van de Van
Zuylens binnen de polder Rapijnen, die verder in bezit van het Utrechtse
kapittel van Oudmunster was.
Cristancius wordt opgevolgd door zijn zoon Willem, die vermeld staat als heer
van Linschoten en Diemerbroek en ook knaap was. Willem van Linschoten
overleed rond 1308 en werd toen opgevolgd door zijn zoon Kerstans, ook wel
vermeld als Cristancius. In genoemde jaar raakte Kerstans verwikkeld in een
conflict met zijn leenheer Zweder van Abcoude en enkele geschillen wegens
doodslag. Zweder van Abcoude, die zijn familienaam Van Zuylen in Van Abcoude
wijzigde, beschuldigde Kerstans ervan stukken land wederrechtelijk in gebruik
te hebben genomen. Door het betalen van een flinke geldsom en een hernieuwde
bevestiging van de leenband, werd het conflict opgelost.
Kerstans van Linschoten werd weer opgevolgd door zijn zoon Willem, in of voor
1355. In 1355 ontstaat weer hetzelfde conflict tussen de leenheer en zijn
leenman. Nu worden zowel Willem, als zijn vader Kerstans, beschuldigd van het
onrechtmatig toeëigenen van grond. Ook had hij zijn kasteel niet open gesteld
voor zijn leenheer Gijsbrecht van Abcoude en hem ook niet gesteund toen hij
in oorlog was. Willem moest zijn rechten op de stukken grond bewijzen, maar
aangezien hij dat niet kon, werden zijn bezittingen verbeurd verklaard en
vervielen ze weer aan de leenheer.
Gijsbrecht van Abcoude gaf toen het kasteel en de bijbehorende goederen in
leen aan iemand anders, maar het is niet duidelijk wie. In 1383 komen we
Eerst Taetze tegen, die mogelijk met Linschoten beleend was. In genoemde jaar
krijgt hij toestemming van Willem van Abcoude om het kasteel in vrije
eigendom over te dragen aan burggraaf Hendrik III de Rover van Montfoort.
Hendrik III heeft het kasteel als allodiaal goed in eigendom en hij besluit
het kasteel in 1386 met twintig morgen land op te dragen aan de graaf van
Holland. Linschoten wordt dan een Hollandse enclave. Hendrik III had in die
tijd een conflict met de bisschop van Utrecht, en probeerde mogelijk op die
manier steun te krijgen bij de graaf en een oorlog te voorkomen.
burggraaf hendrik III sterft in 1402 en wordt opgevolgd door zijn zoon
Johan II.
Johan II krijgt in 1438 toestemming van de Hollandse graaf Filips van
Bourgondië, om de stenen van het kasteel Linschoten te vervoeren naar
Montfoort en daar te hergebruiken. Het kasteel is dan mogelijk al een ruïne,
maar hoe labg het al een ruïne was en wat de oorzaak daarvan was, is
onbekend. Bij latere beleningen wordt het kasteel echter nog steeds
genoemd.
Hoe het kasteel Linschoten er uit heeft gezien, is moeilijk te achterhalen,
omdat het kasteel al verdwenen was, voordat de eerste kasteeltekenaars door
Nederland trokken. Op de kadastrale minuut uit 1820 zien we twee naast
elkaar gelegen stukken land, die beide rond tot ovaalvormige waren.
Van deze twee stukken land is alleen dat deel dat het dichtst bij de
Linschoten ligt beschermd als archeologisch monument. Op dit terrein is in
1917 een dubbel woonhuis gebouwd en in 1992 een grote stenen loods. Hierbij
is een deel van een sloot gedempt, die een restant vormde van de vroegere
gracht. Voor het aanleggen van een weg, de Vaartkade Noordzijde, langs de
Linschoter Vaart, werd de sloot ten zuiden van het terrein al veel eerder
gedempt. Het stuk grond dat zich ten oosten van dit perceel bevindt, heeft
waarschijnlijk ook tot het kasteelterrein behoord.
In 1970 werden er borigen uitgevoerd, waarbij men op ongeveer 1 m diepte op
funderingsresten stuitte. Door de bewoners worden regelmatig kloostermoppen
gevonden met het formaat 29 x 13,5 x 6,5 à 7 cm en werden verspreid liggende
muurresten aangetroffen.
In 1993 heeft Stichting Raap in opdracht van de gemeente Montfoort een
archeologisch onderzoek uitgevoerd, bestaande uit elektrische
weerstandsmetingen en aanvullende boringen. De aanwezigheid van bebouwing,
grind en tegels bemoeilijkte het uitvoeren van de weerstandmeting, maar toch
werd duidelijk dat hier een nagenoeg ronde burcht met een diameter van 40 m
heeft gestaan, waarbij tegen de binnenzijde van de noordmuur vermoedelijk
een gebouw heeft gestaan. Ook het oostelijke perceel werd onderzocht, maar
hier kon niets worden vastgesteld, omdat het gehele terrein met een dikke
ophogingslaag was bedekt in verband met woningbouwplannen.
In oktober 1994
mocht de ROB een beperkte opgraving verrichten op het
terrein;
hierbij werd een gedeelte van de noordmuur blootgelegd, die
waarschijnlijk uit de 13e eeuw dateert. Het bij de
weerstandsmeting veronderstelde gebouw tegen deze muur aan, bleek zich
echter buiten de kasteelmuur te bevinden en zijn het waarschijnlijk
puinlagen. Aan de binnenzijde van de muur werden alleen de funderingen van
een steunbeer gevonden. De grootte van het kasteel moest door deze opgraving
worden bijgesteld naar ongeveer 30 m.
|