Ligging |
Groenestein is onderdeel van het landgoed
Sandenburg in Langbroek, gem. Wijk
bij Duurstede.
|
Ontstaan | Het kasteel werd waarschijnlijk tussen 1377 en 1414 gebouwd. |
Geschiedenis |
Kasteel Groenestein was een allodiaal goed van de familie De Ridder. Dit hield
in dat ze eigenaar waren van het kasteel en geen leenman, waardoor er geen
belening plaats vond. In 1405 komen we Willem de Ridder van Groenestein tegen,
die meevocht in 1405 tijdens de Arkelse Oorlogen, die van 1401 tot 1412 duurden.
Willem was een jongere zoon van Jan V Hendrikszn. de Ridder, die getrouwd was
met Fye over de Vecht en vermeld wordt tussen 1377 en 1414. Willem had "Van
Groenestein" aan zijn naam toegevoegd en is mogelijk de stichter van het kasteel
geweest. Willem stierf waarschijnlijk kinderloos, waardoor het kasteel Groenestein aan zijn oudere broer Jan Jansz. de Ridder verviel. Jan trouwde met Geertruid van Tetwijk, die een dochter was van Albert van Tetwijk en Isabella van Grijpestein en in 1447 stierf. Het kasteel Groenestein werd door Jan nauwelijks of helemaal niet gebruikt, omdat hij veel in Utrecht woonde, omdat hij in de periode 1427 - 1445 tien keer tot schepen werd gekozen. Tachtig jaar na hun dood (ca 1530) werd van het echtpaar Jan en Geertruid een groot altaarstuk geschilderd ter herinnering aan hen, dat zich op het Herrenhaus von Ritter in Kiedrich (Duitsland) bevindt. Het hierboven genoemd echtpaar kreeg vier zoons en twee dochters. Van hun zoons, erfde Jan Groenestein, één zoon Riebeek en een derde zoon de goederen van zijn moeder in Schalkwijk. Jan kreeg een zoon Antonis, die hem opvolgde en in 1525 overleed, waarna het kasteel in bezit komt van diens zoon, weer een Jan, die in 1636 met Groenestein wordt beleend. Groenestein komt niet voor op de eerste lijst van erkende ridderhofsteden uit 1536. Drie jaar later krijgt Jan (III) Antonisz de Ridder van Groenestein alsnog de mogelijkheid om zijn kasteel te laten erkennen als ridderhofstad, als hij het volgende kan aantonen: 1. Hij moest eigenaar zijn. 2. Hij moest van "rechte ridderschap" zijn en het kasteel een "rechte ritterwoningh". 3. De boerderijen moesten binnen de gracht van het huis liggen. Groenstein moet in die tijd toch wel hebben voldaan aan die drie voorwaarden, maar het duurt nog tot het einde van de 16e eeuw, voordat Groenestein uiteindelijk op de lijst van ridderhofsteden voor komt. Na de dood van Jan in 1557, wordt hij opgevolgd door zijn oudste zoon Antonis. Volgende de leenakte had Antonis de beschikking over "8 morgen land met de kamer genaempt Groensteijn" met "hues, allet getimmer [...]". Antonis trouwt met een brouwersdochter uit Utrecht en krijgt de mogelijkheid om de brouwerij van zijn schoonvader over te nemen. Hij draagt dan in 1568 "husinghe ende hofstede groot 16 morgen lant genaemt Groenestein" over aan zijn halfbroer Willem, die gedurende 25 jaar eigenaar is van het kasteel. Antonis vestigt zich in Utrecht en komt daar als burger-hopman voor. In 1594 echter behoort hij tot de riddermatige edelen die mogen jagen in het Sticht, samen met zijn zoon Cornelis. Halfbroer Willem blijkt dan inmiddels overleden te zijn en zijn weduwe draagt "huijsinghe, hooffstede, getimmer ende bepotinge genaempt Groenestein [...] oock alle die steen en vervallen materialen daerop legende" in 1593 weer over aan Antonis, waardoor Antonis het jachtrecht krijgt. Uit de omschrijving van 1593 blijkt dat Groenestein vervallen is en Antonis blijft ook in Utrecht wonen. Het is niet bekend wanneer Antonis overleed, maar zijn zoon Dirk nam de goed lopende brouwerij van zijn vader over en zoon Cornelis erfde Groenestein. Dirk en Cornelis kochten in 1601 kasteel Rhijnestein in Cothen, terwijl Cornelis ook Groenstein laat restaureren; het jaartal 1617 in het poortgebouw herinnert daaraan. Een jaar later sterft Cornelis en zijn weduwe, Catharina van Schadick, blijft tot haar dood in 1628 op Groenstein wonen. De familie De Ridder van Groenestein behoorde tot de Rooms-Katholieke Kerk en dat betekende dat ze geen politieke of ambtelijke functies mochten vervullen. Vier zonen van Cornelis vochten in het keizerlijke leger en stierven ongehuwd op Groenestein. De jongste zoon van Cornelis, Stephan de Ridder van Groenestein, blijft in Duitsland wonen. Hij werd kapitein in de garde van de keurvorst van Mainz en nadat hij weduwnaar was geworden, trouwde hij in 1649 met Anna Ursula von Schwalbach, nicht van de keurvorst. Door toedoen van de Keurvorst werd Stephan in 1653 verheven tot rijksvrijheer. In 1672 sterft de oudste broer van Stephan en zijn kinderen erven dan Groenestein. De meeste kinderen vervullen inmiddels hoge functies aan het Hof van de Keurvorst en het Hof van Justitie, zodat zij geen belang hebben bij een kasteel in Nederland. Pas in 1696 komt er een oplossing voor dit probleem, door hun ongetrouwde zus Anna Maria Justina het vruchtgebruik aan te bieden en te vragen daar te gaan wonen. Zij gaat hiermee akkoord en sterft in 1729 op Groenestein. Vervolgens komt Groenestein dan in bezit van een neef van haar, Frans Anthony, die een jaar later Groenestein te koop aanbiedt. Op de veilingbiljetten staat "ridderhofstad" vermeld, wat echter niet werd geaccepteerd. Hoewel Groenestein in 1594 op de lijst van ridderhofsteden werd vermeld, moest Frans Anthony binnen veertien dagen aantonen dat Groenestein riddermatig was of anders het woord ridderhofstad verwijderen van de veilingbiljetten. Groenestein wordt dan gekocht door Mattheus de Heuter, waarna het verschillende keren in andere handen overgaat. Van 1746 tot 1769 is het eigendom van Gerrit Mom, die het kasteel waarschijnlijk verbouwd heeft tot een buitenplaats. Daarna wordt Groenestein steeds verhuurd, onder andere aan Anthonie Gustaaf de Geer, heer van Oud-Broekhuizen. In 1802 komt het in bezit van Anna Wilhelmina van Lynden Hemmen, een ongehuwde zuster van Frans Godert van Lynden van Sandenburg. Deze barones overleed in 1847 op Groenestein, waarna het goed bij Sandenburg werd gevoegd. Het landhuis raakte toen in verval en werd uiteindelijk in 1862 gesloopt. Uit de 17e en 18e eeuw zijn drie tekeningen van Groenestein bewaard gebleven: een tekening in het Ridderhofstedenboek uit ca. 1665, de tekeningen van L.P. Serrurier naar Pronk uit 1732 en de tekening van Jan de Beijer uit 1749. Aan de hand van deze tekeningen kunnen we vaststellen dat Groenestein uit een aaneengegroeid complex gebouwen bestond, op een omgracht vierkant terrein. Dit terrein was toegankelijk via een ophaalbrug aan de oostzijde. De zuidelijke gevel is waarschijnlijk het oudste deel, bestaande uit een vrij smal deel, gedekt door een hoog zadeldak tussen topgevels met een aansluitend bouwdeel, bestaande uit één woonlaag, gedekt door een zadeldak en voorzien van een trapgevel. Het lijkt aannemelijk dat met de in 1551 genoemde "kamer genaempt Groensteijn" het smalle deel bedoeld wordt, dat mogelijk zelfs uit de 15e eeuw dateert. Verder zien we op de tekeningen dat het kasteel voorzien is van Vlaamse gevels en ontlastingsbogen boven de vensters. Deze stijl werd in het begin van de 17e toegepast, zodat het kasteel in die tijd verbouwd moet zijn en was Cornelis de Ridder waarschijnlijk de opdrachtgever. Wat verder opvalt is dat de Vlaamse gevel van het hoge deel bekroond werd met een schilddragende leeuw. Op de tekening van Jan de Beijer zien we dat er zich in de noordwesthoek een langgerekte vleugel bevond, voorzien van een topgevel met vorstschoorstenen. Aansluitend hierop bevond zich aan de zuidzijde een vierkante hoektoren. Deze bestond uit twee bouwlagen. In het tweede kwart van de 17e eeuw werd voor de laatstgenoemde vleugel een ondiepe vleugel van twee bouwlagen en gedekt door een schilddak gebouwd. Deze vleugel werd waarschijnlijk gebouwd in opdracht van de vier broers van Stephan de Ridder van Groenestein. Men kon het kasteel naar binnengaan door een ingangspartij met ovaal bovenlicht in Classicistische stijl, waarachter zich een vestibule bevond. Het binnenplein was omgeven door een hoge muur, waar Anna Maria Justina in 1696 of niet lang daarna een hoekpaviljoen liet bouwen. Verder liet zij het eenvoudige poortje vervangen door het nu nog aanwezige poortgebouw en het dak van het smalle deel van de zuidelijke gevel werd vervangen door een schilddak. Zoals hierboven vermeld liet Gerrit Mom het kasteel verbouwen tot buitenplaats. Hiertoe werd tussen 1749 en 1760 de noordelijke vleugel gesloopt en de westelijke vleugel verbouwd tot een langgerekt zevenassige vleugel, bestaande uit twee woonlagen en gedekt door een schilddak. We kunnen dit zien op een litho uit ca. 1850. Verder blijkt dat de vierkante toren in het gebouw is opgenomen en dat de voorgevel een symmetrische indeling heeft gekregen met de ingang in het midden. Tot slot was het gebouw voorzien van een pleisterlaag. Ongeveer honderd jaar later wordt het gesloopt. |
Bewoners |
1405 Willem de Ridder - 1447 Jan I Jansz de Ridder (broer) 1447 Jan II Jansz de Ridder (zoon) - 1525 Antonis de Ridder (zoon) 1525 - 1557 Jan III Antonisz de Ridder van Groenestein (zoon) 1557 - 1568, 1593 - ca 1600 Antonis de Ridder van Groenestein 1568 - 1593 Willem de Ridder van Groenestein (halfbroer) ca 1600 - 1618 Cornelis de Ridder van Groenestein, getrouwd met Catharina van Schadick 1618 - 1627 Catharina van Schadick 1627 - 1672 Stephan de Ridder van Groenestein en zijn 4 broers 1672 - 1696 kinderen van Stephan 1696 - 1729 Anna Maria Justina de Ridder van Groenestein 1729 - 1730 Frans Anthony de Ridder van Groenestein (neef) 1730 - 1740 Mattheus de Heuter 1740 - 1746 Jan Stalman 1746 - 1769 Gerrit Mom 1769 Davidt Joan Smidt 1780 Anthonie Gustaaf de Geer, heer van Oud-Broekhuizen (huurder) 1802 - 1847 Anna Wilhelmina van Lynden Hemmen 1847 onderdeel van landgoed Sandenburg |
Huidige doeleinden |
Het kasteelterrein is nu onderdeel van Sandenburg. Alleen het poortgebouw is bewaard gebleven, met een 18e eeuwse wapensteen van de familie Ridder. Dit poortgebouw is in 1971 gerestaureerd. |
Opengesteld | Het poortgebouw kan van buiten bekenen worden. Het bovenste deel is in gebruik als duifhuis. |
Foto's | |
Bronnen |
Tekst: B. Olde Meierink (redactie), Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, Onder
auspiciën van de Stichting Utrechtse kastelen, Utrecht, Matrijs, 1995, 596 pag. Foto 1: Peter van der Wielen Foto 2: uit eigen collectie Foto 3: Mieke van Nellen Afb. 1: boek: Provincie Utrecht, 1966 |